Gloudemans Uitspraak - algemeen
17 november 2022

Besluit van 29 oktober 2022, nr. 2022002337 (Provincie Zuid-Holland – Rijnlandroute deeltraject 1b)

De onteigening ziet op onroerende zaken gelegen in de gemeente Leiden en bijkomende werken in de gemeenten Wassenaar, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg, begrepen in het onteigeningsplan RijnlandRoute, deeltraject 1b.

Op verzoek van de provincie Zuid-Holland, zijn bij Koninklijk Besluit van 19 mei 2016, nr. 2016000833 onroerende zaken ter onteigening aangewezen voor de realisering van het project RijlandRoute in de gemeenten Leiden, Katwijk, Oegstgeest, Wassenaar, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg. De aanwijzing ter onteigening was nodig voor de realisering van het hiervoor omschreven deeltraject 1b van de RijnlandRoute.

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden voor de N434, die via een geboorde tunnel deels ondergronds komt te liggen, gebleken dat het werk hier in beperkte mate anders dient te worden gerealiseerd dan gepland. De oorzaken hiervan zijn:

1. Technische eisen op het vlak van duurzaamheid en veiligheid van de tunnelinstallaties;
2. Duurzaamheidseisen in relatie tot veiligheid van de tunnelmond;
3. De eisen van het Hoogheemraadschap van Rijnland met betrekking tot nieuw te realiseren sloten.

Hierdoor moet de provincie kunnen beschikken over enkele (gedeelten van) onroerende zaken die zij nog niet in eigendom heeft. De onteigening ziet op deze onroerende zaken.

Noodzaak en urgentie:
Om de verkeersknelpunten en problemen op te lossen is het plan ontstaan om de RijnlandRoute te realiseren. Dit houdt in dat de N206 vanaf Katwijk tot aan de kruising met de rijksweg A4 bij de aansluiting Zoeterwoude-Dorp, via een gedeelte van de rijksweg A44 ten westen van Leiden en een gedeelte van de rijksweg A4 ten oosten van Leiden een nieuwe, deels ondertunnelde, wegverbinding zal worden gerealiseerd. De RijnlandRoute zorgt voor een betere doorstroming op bestaande delen van de N206 en een kortere reistijd tussen de rijkswegen A4 en A44. Dit zorgt tevens voor een verbeterde bereikbaarheid van de regio. Er ontstaat een robuuster verkeersnetwerk dat minder gevoelig is voor incidenten en calamiteiten. Door het beschikbaar komen van een extra verbinding is er altijd een alternatieve route beschikbaar. Tot slot leidt de ontwikkeling tot een verbetering van de verkeersveiligheid.

Zienswijze:
Binnen de termijn dat het ontwerp Koninklijk Besluit ter inzage heeft gelegen, is daarover een gebundelde zienswijze naar voren gebracht door meerdere belanghebbenden.
In hoofdzaak betogen reclamanten dat de noodzaak van het werk waarvoor verzoeker meer gronden van hen nodig heeft dan aanvankelijk werd voorzien, niet is aangetoond. Reclamanten stellen zich op het standpunt dat er daardoor geen sprake is van een deugdelijke onteigeningstitel en dat de handelwijze van verzoeker in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.

Noodzaak:
Reclamanten betogen dat de noodzaak voor de onteigening en een deugdelijke onteigeningstitel ontbreken, omdat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat de in deze onteigening betrokken gronden noodzakelijk zijn voor het te realiseren werk.

Uit de zienswijze en de hoorzitting blijkt dat reclamanten geen vertrouwen hebben in hetgeen verzoeker hierover met hen communiceert en heeft gecommuniceerd. Dit vloeit volgens hen voort uit het tot nog toe gevoerde minnelijke overleg en een aantal omstandigheden die reclamanten in hun zienswijze aanhalen. In het overleg met reclamanten is gesproken over de mogelijkheid om ruilgronden in te zetten. Reclamanten zijn al betrokken geweest in het onteigeningsverzoek van 10 september 2015 (wat heeft geleid tot het KB van 19 mei 2016, nr. 2016000833). Na de aanwijzing ter onteigening zijn toen de onderhandelingen voortgezet. Dit heeft geleid tot ondertekening van een ruilovereenkomst op 30 mei 2018 waardoor het niet tot een onteigening is gekomen. Eind 2018 en begin 2019 is het wegontwerp definitiever gemaakt en is gebleken dat er toch meer gronden zijn benodigd. Dit is in juni 2019 aan reclamanten gecommuniceerd en er is opnieuw met reclamanten in overleg getreden. Tijdens het minnelijk overleg is de benodigde oppervlakte meermaals gewijzigd.

De Kroon overweegt dat gebleken is dat er problemen zijn veroorzaakt door een aannemer tijdens de uitvoeringswerkzaamheden. Die hebben een constructief overleg om tot een overeenstemming te komen, in de weg kunnen staan. Verzoeker heeft hiervoor excuses aangeboden en is met reclamanten in overleg getreden voor een oplossing. Dit overleg is nog steeds gaande. De Kroon is van oordeel dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamanten tot overeenstemming te komen.

Niet betrokken brieven:
Reclamanten betogen dat de door hen met de zienswijze meegestuurde en in de zienswijze aangehaalde brieven bij het ontwerp Koninklijk Besluit hadden moeten worden betrokken en ten onrechte niet bij de onteigeningsstukken zijn gevoegd.

De Kroon overweegt:
“Wij kunnen reclamanten niet volgen in hun betoog. … Reclamanten hebben naast de stukken die ter inzage hebben gelegen ook de stukken ten aanzien van het minnelijk overleg dat met hen is gevoerd opgevraagd. Het verstrekte logboek en de daarbij behorende (actuele) aanbiedingsbrieven voldoet aan de eisen die daarover in de Handreiking zijn opgenomen. De door reclamanten aangehaalde brieven maken hier geen onderdeel van uit.”

Ten aanzien van de inhoud en samenstelling van het logboek overweegt de Kroon het volgende:

“… geeft het logboek dat door verzoeker is opgesteld met de daarbij behorende bewijsstukken een samenvatting van het onderhandelingsproces. Wij hebben het logboek en de onderliggende stukken, zoals hiervoor is opgemerkt, bij de ambtshalve beoordeling van de noodzaak van het onteigeningsverzoek betrokken. Bij het opstellen van het ontwerp Koninklijk Besluit hebben wij ons ten aanzien van het gevoerde minnelijk overleg gebaseerd op het logboek en de daarbij behorende (actuele) aanbiedingsbrieven. Uit de overlegde stukken lijkt dat verzoeker voor de start van de onteigeningsprocedure meerdere aanbiedingen op onteigeningsbasis heeft uitgebracht en in voldoende mate heeft getracht met reclamanten tot overeenstemming te komen. Voorts blijkt uit de aangeleverde stukken dat reclamanten niet konden instemmen met de aanbiedingen en deze door hen zijn afgewezen. Wij zijn van oordeel dat de noodzaak voor de onteigening daarmee voldoende is aangetoond. Het feit dat reclamanten van mening zijn dat de door hen aangehaalde brieven bij het logboek hadden moeten worden gevoegd, maakt dit niet anders.”

De Kroon wijst het verzoek van de provincie Zuid-Holland tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de Onteigeningswet toe.

Bekijk uitspraak

Gloudemans voor het land van morgen