Gloudemans Uitspraak - algemeen
28 april 2021

ABRS – voorzienbaarheid hinder

Appellante is huurder van een woning in Amsterdam en heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens schade die zij heeft geleden als gevolg van de aanleg van de A9 Gaasperdammerweg als tunnel. Aan de aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij overlast van de werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van het project heeft ondervonden en dat de overlast tevens tot gemiste inkomsten uit de exploitatie van een kinderdagverblijf in de woning heeft geleid. De gestelde inkomensschade wordt voorzienbaar geoordeeld.

bekijk uitspraak

Appellante betoogt dat de minister zich ten onrechte op basis van het advies van Te Rijdt op het standpunt heeft gesteld dat de inkomensschade voor haar voorzienbaar was ten tijde van de investeringsbeslissing en dat de schade daarom voor haar rekening komt. Zij voert aan dat zij niet had kunnen voorzien dat de ingrijpende werkzaamheden, al dan niet reeds bekend sinds 31 maart 2011, voor dusdanige overlast zouden zorgen, dat zij haar onderneming niet kon voortzetten. Zij had in haar woning een kinderopvang met vier zeer jonge kinderen. Door de overlast konden deze kinderen niet meer in de woning verblijven en zijn deze kinderen door hun ouders in een andere opvang geplaatst. Ten tijde van het starten van de onderneming was de door de werkzaamheden ontstane overlast niet kenbaar, zodat zij hiermee redelijkerwijs geen rekening had kunnen houden. Zij had onmogelijk kunnen voorzien dat er gedurende de hele dag zoveel overlast zou worden veroorzaakt, waarbij niet zelden de geluidwaarden werden overschreden, waardoor zij geen kinderen meer kon opvangen in haar woning.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582), is voor het aannemen van voorzienbaarheid niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, dat de maatregel tot in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van investering, zoals bij de aankoop van een onroerende zaak, de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden. Dit geldt, zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 30 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3639), ook voor tijdelijke hinder, zoals in dit geval aan de orde is.

In het advies van Te Rijdt is niets vermeld over de mate en duur van de overlast die een omwonende op basis van het tracébesluit kon verwachten van de werkzaamheden ten behoeve van de reconstructie van de A9 Gaasperdammerweg. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister in het besluit van 26 februari 2021, gelezen in samenhang met het advies, onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat appellante de aard, ernst, omvang en duur van de hinder als gevolg van die werkzaamheden ten tijde van de investeringsbeslissing in volle omvang kon voorzien. In het advies is ten onrechte niet een onderscheid gemaakt tussen de voorzienbaarheid van het project en de voorzienbaarheid van de hinder als gevolg van de werkzaamheden ten behoeve van het project. De Afdeling vernietigt het besluit en gaat nader advies inwinnen bij een deskundige. In dat advies moet de deskundige in ieder geval ingaan op de voorzienbaarheid van de gestelde inkomensschade op het moment van investeren en op de vraag in hoeverre er een rechtstreeks oorzakelijk verband is tussen de gestelde inkomensschade en de werkzaamheden ten behoeve van het project. Indien dat nodig is, moet de deskundige ook ingaan op de omvang van deze inkomensschade en op de vraag welk gedeelte van de schade onder het normaal maatschappelijk risico valt.

Gloudemans voor het land van morgen