Gloudemans Uitspraak - algemeen
24 januari 2024

ABRS – Voorzienbaarheid

WSR heeft verzocht om tegemoetkoming in de schade die het gevolg is van de aanleg van de buitenring. De inkomensschade is veroorzaakt door het gewijzigde wegverloop en met name door het vervallen van de oorspronkelijke afrit 5 van de A76. Hierdoor rijdt er minder verkeer langs het autobedrijf, waardoor inkomsten worden misgelopen. Tevens wordt gesteld dat er extra kosten zijn gemaakt, zoals het vaker afspuiten/poetsen van auto’s tijdens de aanlegwerkzaamheden en het investeren in omleidingsborden.

WSR betwist dat zij het risico heeft aanvaard dat het wegverloop, waaronder de oude afrit, zou veranderen en dat daaruit inkomensschade wegens een teruglopende verkoop van tweedehands auto’s zou kunnen voortvloeien. Daartoe betoogt WSR dat de nadelige wijziging niet voorzienbaar was op basis van de publicatie van het ontwerp van het inpassingsplan. Het definitieve beleidsvoornemen is pas op 8 oktober 2010 gepubliceerd en bekendgemaakt. Dit was ruim na de investeringsbeslissing van 22 juli 2010. Daar komt bij dat de Afdeling het inpassingsplan uit 2010 heeft vernietigd. Volgens WSR betekent dit dat zowel het ontwerp-inpassingsplan van 16 juni 2010 als het inpassingsplan van 8 oktober 2010 niet als peildatum voor voorzienbaarheid kan fungeren.

De Afdeling overweegt dat het ontwerp van het inpassingsplan en de daarbij behorende toelichting een concreet beleidsvoornemen is op grond waarvan het nadeel voorzienbaar was. Het voorkeursalternatief is in de toelichting beschreven en op een kaart weergegeven. De vernietiging van het inpassingsplan door de Afdeling betekent niet dat niet langer voorzienbaarheid op grond van het ontwerp-inpassingsplan kan worden aangenomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen zijn omstandigheden van na de investeringsbeslissing niet van invloed op de voorzienbaarheid.

WSR betoogt verder dat geen voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen, omdat van een eerdere investeringsbeslissing dan die van 22 juli 2010 moet worden uitgegaan. Daartoe stelt WSR dat op 12 juni 2010 reeds een intentieverklaring tot oprichting van een besloten vennootschap is ondertekend. Ook is op 1 mei 2010 al een huurovereenkomst aangegaan. Er was dan ook al begonnen met de oprichtingshandelingen voordat de provincie haar plannen over de buitenring bekendmaakte.

De Afdeling overweegt dat de intentieverklaring geen concrete investeringsbeslissing is. Onder de beoogde werkzaamheden van de onderneming wordt de verkoop van auto’s, waarin wordt gesteld schade te lijden, niet expliciet genoemd.

WSR betoogt dat risicoaanvaarding niet mag worden tegengeworpen omdat Ratrans/WSR de voortzetting van een familiebedrijf is. Volgens WSR moet dat er ook zijn voor de feitelijke situatie van bedrijfsopvolging binnen een familieonderneming die al lange tijd bestaat.

De Afdeling overweegt dat niet is gebleken van een geruisloze inbreng van het bedrijf in Ratrans. Ratrans en WSR hebben ook andere bestuurders/aandeelhouders dan het bedrijf.

WSR stelt dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten als gevolg van stofoverlast door de aanleg van de buitenring.

Vastgesteld is dat WSR tijdens de zitting bij de rechtbank zelf heeft gesteld dat de gestelde tijdelijke schade niet meer aan de orde is. WSR kan hier dan ook in hoger beroep niet meer op terugkomen.

Bekijk uitspraak

Gloudemans voor het land van morgen