Gloudemans Uitspraak - algemeen
14 maart 2018

ABRS – tussenuitspraak StAB (verkeersintensiteit, trillinghinder, taxatie)

Appellant is eigenaar van de woning te Montfoort en heeft het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade. Het college heeft een advies van Thorbecke aan het besluit ten grondslag gelegd en dat besluit in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen aanleiding ziet om te oordelen dat aan het door Thorbecke verrichte onderzoek zodanige gebreken kleven, dat het college het advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag had mogen leggen. Appellant betoogt dat de rechtbank een groot aantal gestelde feiten en aangevoerde argumenten en beroepsgronden heeft genegeerd en dat zij voorts verscheidene onbegrijpelijke oordelen heeft gegeven. Hetgeen de Afdeling heeft overwogen betrekking hebbende op de verkeersintensiteit, trillinghinder en de taxatie is hierna uiteengezet.

bekijk uitspraak

Verkeersintensiteit

 

Appellant voert aan dat het door het college gebruikte verkeersonderzoek niet als basis voor de beoordeling kan dienen. Thorbecke heeft gebruikgemaakt van het verkeersonderzoek van verkeerskundig adviesbureau VIA. Uit dit onderzoek, dat in opdracht van de gemeente is uitgevoerd, blijkt dat de verkeersintensiteit niet meer zal gaan bedragen dan 1.750 motorvoertuigen per etmaal. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft verzuimd te reageren op de stelling dat het aantal van 1.750 motorvoertuigen per etmaal niet is gebaseerd op een rapport en dat de vindplaats van dat aantal onduidelijk is. De Afdeling betoogt dat in het rapport van verkeerskundig adviesbureau VIA het door Thorbecke bedoelde aantal van 1.750 motorvoertuigen per etmaal niet is vermeld. Indien dat aantal, dat in het nieuwe bestemmingsplan is vermeld, niet is te herleiden tot het rapport van een externe deskundige, maar tot een intern gemeentelijk onderzoek, brengt dat niet met zich dat het college dat aantal niet als uitgangspunt in de planschadeprocedure had mogen hanteren. In dit verband is van belang dat de Afdeling in een uitspraak heeft overwogen dat zij geen aanleiding ziet voor twijfel aan de juistheid van de berekende verkeersintensiteit. Appellant heeft niet met het rapport van een deskundige aannemelijk gemaakt dat die prognose ten tijde van de peildatum van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan geen reële prognose was. Derhalve kan de conclusie worden getrokken dat in het betoog geen grond is te vinden voor het oordeel dat die prognose ten onrechte aan de planologische vergelijking ten grondslag is gelegd.

 

Trillinghinder

 

Appellant stelt zich op het standpunt dat het college heeft verzuimd om de trillinghinder als vorm van overlast mee te nemen in het onderzoek. Appellant wijst in dit verband op de aanleg van het verkeersplateau die naar zijn mening een rechtstreeks gevolg is van de verlenging van de Wederiksingel. Dit verkeersplateau veroorzaakt merkbare trillinghinder. De rechtbank is, in het midden latend of het verkeersplateau al dan niet gedeeltelijk in het plangebied ligt, met het college van oordeel dat het verkeersplateau geen onderdeel uitmaakt van de planologische verandering, te weten de vaststelling van het bestemmingsplan. Reeds daarom kan eventuele schade door trillingen als gevolg van dit verkeersplateau niet als planschade worden aangemerkt, aldus de rechtbank. Volgens appellant is er een onlosmakelijk verband tussen het nieuwe bestemmingsplan en het verkeersplateau op de ontstane T-splitsing. De Afdeling overweegt als volgt. Dat, naar in hoger beroep niet in geschil is, het verkeersplateau zich niet in het plangebied bevindt, sluit niet uit dat door appellant te ondervinden trillinghinder van dat verkeersplateau aan het nieuwe bestemmingsplan is toe te rekenen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de aanleg van een verkeersplateau een redelijkerwijs te verwachten gevolg van het nieuwe bestemmingsplan is. Uit het advies blijkt niet dat Thorbecke dit heeft onderkend. Dat betekent dat het advies op dit onderdeel een gebrek vertoont en dat het college in het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat appellant niet tevens door een toename van trillinghinder in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren en planschade heeft geleden.

 

Taxatie

 

Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft verzuimd een oordeel te geven over de beroepsgrond over de ernst van de planologische verslechtering en de door Thorbecke gevolgde percentagebenadering. In het advies heeft Thorbecke uiteengezet dat na saldering van de nadelen voor appellant een planologische verslechtering resteert die als ‘betrekkelijk zwaar’ is te kwalificeren. In het advies heeft Thorbecke verwezen naar een schadecategorie-indeling met controlepercentages, waarbij een planologische verslechtering met de kwalificatie ‘enigszins nadelig’ met een waardevermindering in de categorie 1 tot 5 procent correspondeert en een planologische verslechtering met de kwalificatie ‘zwaar’ met een waardevermindering in de categorie 5 tot 10 procent. Volgens Thorbecke ligt de kwalificatie ‘betrekkelijk zwaar’ op het grensvlak tussen de kwalificatie ‘enigszins nadelig’ en de kwalificatie ‘zwaar’ en betekent het begrip ‘grensvlak’ niet dat de schade louter en alleen 5 procent is. De reikwijdte van ‘betrekkelijk zwaar’ is hierdoor ruimer, waardoor de waardevermindering van 4 procent als ‘betrekkelijk zwaar’ is te kwalificeren, aldus Thorbecke. Naar het oordeel van de Afdeling heeft Thorbecke niet inzichtelijk gemaakt dat een waardevermindering van 4 procent in verhouding staat tot het geconstateerde nadeel. Dat de planologische verslechtering als ‘betrekkelijk zwaar’ is omschreven, duidt erop dat de waardevermindering zich in (de onderkant van) de schadecategorie ‘zwaar’ bevindt, zodat de schade niet minder dan 5 procent kan zijn.

 

Conclusie

 

De Afdeling zal het onderzoek heropenen en de StAB als deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek met inachtneming van de tussenuitspraak. De Afdeling zal de StAB verzoeken te beoordelen of de aanleg van een verkeersplateau een redelijkerwijs te verwachten gevolg van het nieuwe bestemmingsplan is en zo ja, of de aanleg van het verkeersplateau voor appellant tot een planologische verslechtering, bestaande uit een toename van trillinghinder, heeft geleid. De Afdeling zal de StAB voorts verzoeken door een onafhankelijke taxateur de waardevermindering van de woning als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan te laten vaststellen.

Gloudemans voor het land van morgen