Gloudemans Uitspraak - algemeen
22 februari 2023

ABRS – Tijdelijk voordeel – actieve en passieve risicoaanvaarding

Appellant is sinds 17 oktober 1994 eigenaar van vijf percelen. Destijds hadden de percelen op grond van het op 23 juni 1961 vastgestelde bestemmingsplan een bestemming voor agrarische doeleinden. Appellant heeft een verzoek om tegemoetkoming in de planschade ingediend in verband met de inwerkingtreding van het op 13 februari 2014 vastgestelde bestemmingsplan en de inwerkingtreding van het op 11 oktober 2016 vastgestelde bestemmingsplan. De planologische wijziging zou tot een waardevermindering van de percelen hebben geleid. Mede van belang is het bestemmingsplan dat is vastgesteld op 20 januari 2004, waarin een deel van de percelen een uit te werken bestemming ten behoeve van een bedrijvenpark of een groenzone en woondoeleinden hebben verkregen.

Tijdelijk voordeel
Appellant betoogt dat er een onjuiste planvergelijking is gemaakt voor de delen van de percelen die een uit te werken bestemming hadden. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval dient de uit te werken bestemming in de vergelijking te worden betrokken. De Afdeling overweegt dat de gronden voor een deel een uit te werken bestemming ten behoeve van een bedrijvenpark of voor een groenzone met woondoeleinden hebben gekregen. Hierbij wordt opgemerkt dat zelfs indien de uit te werken bestemming voor deze gronden in de planvergelijking zou zijn betrokken, dit niet wil zeggen dat er sprake zou zijn van een aanspraak op tegemoetkoming in de planschade. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling wordt geen tegemoetkoming in planschade toegekend bij het ongedaan maken van na de verwerving van een onroerende zaak genoten planologisch voordeel.

Het door appellant gestelde nadeel bestaat uit het vervallen van het met de uit te werken bestemming ontstane planologische voordeel. Niet in geschil is dat appellant bij de aankoop van de percelen geen hogere prijs dan de marktwaarde voor gronden met een agrarische bestemming heeft betaald. Dat appellant de waardevermeerdering van delen van de percelen niet te gelde heeft gemaakt, is geen reden om dit voordeel buiten beschouwing te laten. Appellant had de percelen van de hand kunnen doen. De gevolgen van het feit dat hij dit niet heeft gedaan, liggen in zijn risicosfeer. Of, zoals appellant betoogt, dat de uit te werken bestemming ten onrechte niet in de planvergelijking is betrokken is niet meer van belang. Zelfs indien de uit te werken bestemming in de planvergelijking zou zijn betrokken en op basis van die vergelijking de conclusie zou zijn getrokken dat hij in een nadeliger positie is komen te verkeren en planschade heeft geleden, zou immers geen aanleiding bestaan voor het toekennen van een tegemoetkoming in de planschade.

Actieve risicoaanvaarding
Appellant betoogt verder dat er ten onrechte is overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een tegemoetkoming in de schade die hij als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan heeft geleden, omdat ten tijde van de verwerving van de percelen voorzienbaar was dat de agrarische gebruiksmogelijkheden zouden kunnen vervallen. Appellant is niet juridisch onderlegd en kon daardoor geen rekening houden met de mogelijkheid dat niet de lucratieve bestemming, maar de niet-lucratieve bestemming van de percelen wordt verwezenlijkt.

De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat op grond van het voorontwerp van een structuurplan een redelijk denkend en handelend koper ten tijde van de investeringsbeslissing had kunnen weten dat de agrarische gebruiksmogelijkheden zouden kunnen vervallen. Voor het oordeel dat de schade voorzienbaar was, is niet vereist dat het bewustzijn van het risico destijds daadwerkelijk bij de betrokkene aanwezig was. Verder is de voor de betrokkene meest ongunstige uitwerking van een concreet beleidsvoornemen beslissend voor het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre een planologische verandering voorzienbaar was.

Passieve risicoaanvaarding
De Afdeling overweegt dat appellant niet is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat hij in de jaren na de verwerving van de eigendom van de percelen geen concrete pogingen heeft ondernomen om de later vervallen agrarische gebruiksmogelijkheden van de percelen te benutten, hoewel destijds voorzienbaar was dat de planologische situatie ter plaatse in zijn nadeel zou wijzigen, zodat hij het risico van de planologische verandering heeft aanvaard en de schade die hij daardoor heeft geleden dus voor zijn rekening behoort te blijven. Dit oordeel van de rechtbank kan de weigering van het toekennen van een tegemoetkoming in de schade als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan zelf dragen.

Bekijk uitspraak

Gloudemans voor het land van morgen