Gloudemans Uitspraak - algemeen
1 december 2021

ABRS – Rijnstrangen (onafhankelijkheid en onpartijdigheid deskundige)

Appellanten (1A en anderen) betreffen melkveehouders. Zij hebben in het gebied Rijnstrangen gronden in gebruik (voornamelijk als grasland, en enkele percelen als bouwland, vooral voor voedergewassen).
Appellant Twickel heeft in het gebied ongeveer 330 ha natuur- en cultuurgrond in eigendom en heeft 186 ha cultuurgrond geheel verpacht. Zij stellen schade te lijden door het peilbesluit Rijnstrangen dat is genomen door het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Rijn en IJssel op 1 maart 2007. Zij verwachten dat het peilbesluit leidt tot vernatting en verdroging van hun percelen, wat een nadelige invloed zal hebben op de exploitatie van hun bedrijven met een waardedaling tot gevolg.

bekijk uitspraak

Bij besluiten van 24 mei 2013 heeft het college besloten op de aanvragen om nadeelcompensatie. Bij besluiten van 30 januari 2014 zijn de door appelanten ingestelde bezwaren gegrond verklaard, en is aan appelanten nadeelcompensatie toegekend. Het college heeft aan deze besluiten ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een nadelige wijziging door het peilbesluit Rijnstrangen omdat het voormalige maximale peil niet lager is dan het maximale peil op grond van het nieuwe peilbesluit. Vernatting van de agrarische gronden kon al optreden voor de inwerkingtreding van het peilbesluit. Deze besluiten zijn gebaseerd op een door Gloudemans uitgebracht advies.

De rechtbank heeft de STAB ingeschakeld. De STAB heeft op 17 maart 2017 verslag uitgebracht. Op 9 mei 2017 is aan de STAB aanvullend onderzoek verzocht. Op 5 april 2018 zijn twee aanvullende verslagen uitgebracht. Bij uitspraak van 9 juli 2018 heeft de rechtbank de tegen de besluiten van 30 januari 2014 ingestelde beroepen gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. De rechtsgevolgen zijn geheel in stand gelaten.
De rechtbank heeft overwogen dat het college het advies van Gloudemans niet had mogen betrekken bij de motivering van de toegekende tegemoetkomingen voor inkomensschade. De rechtbank acht het tegenstrijdig dat het college stelt dat enerzijds door het peilbesluit het juridische peil niet is gewijzigd, maar anderzijds nadeelcompensatie is toegekend omdat het peilbesluit leidt tot peilverschillen in dat gebied.

De hoger beroepen

Appellanten (1A en anderen) en Twickel voeren in hoger beroep gronden aan over de benoeming en onpartijdigheid van Gloudemans en de benoeming en deskundigheid van de STAB. De overige grieven richten zich op de wijze waarop de inkomensschade is bepaald en de wijze waarop de waardevermindering van de gronden is bepaald en over schade die is geleden in verband met de verhoging van een kade.

Het college voert in incidenteel hoger beroep gronden aan over het oordeel van de rechtbank dat de besluiten van 30 januari 2014 niet zorgvuldig zijn genomen en niet deugdelijk zijn gemotiveerd.

De uitspraak van de Afdeling

De beroepsgronden van appellanten worden verworpen en de beroepsgronden van het college worden gegrond verklaard.

Zorgvuldigheid en motivering besluiten 30 juni 2014

Het college heeft aangevoerd dat zij wist dat de Adviescommissie geen rekening had gehouden met de voordelen van de feitelijke peilwijziging, zodat de Adviescommissie de inkomensschade van haar adviezen heeft overschat. Uit zorgvuldigheid is daarom aan Gloudemans gevraagd ook te adviseren over de gestelde inkomensschade. De besluiten van 30 januari 2014 zijn gebaseerd op de adviezen van de Adviescommissie Rijnstrangen. Vermeld is dat uit het advies van Gloudemans volgde dat de adviezen van de Adviescommissie niet te laag waren.

De Afdeling overweegt:

Uit deze reactie volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college geen twijfel had over de inzichtelijkheid van de adviezen van de Adviescommissie over de inkomensschade. Daaruit volgt ook dat de Adviescommissie de omvang van de inkomensschade volgens het college heeft overschat. Het college mocht daarom Gloudemans vragen tevens onderzoek te doen naar de omvang van de tegemoetkoming voor inkomensschade van de aanvragers en in het besluit van 30 januari 2014 voor de hoogte van de tegemoetkoming voor inkomensschade naar het advies van Gloudemans verwijzen.

Tevens oordeelt de Afdeling dat de motivering van de besluiten niet tegenstrijdig is.

Mocht college advies vragen aan Gloudemans?

Het college kon zich niet vinden in de uitgangspunten die de Adviescommissie heeft gehanteerd bij het bepalen van de waardevermindering van de cultuurgronden.

Het college heeft zich volgens de Afdeling daarbij terecht op het standpunt gesteld dat de Adviescommissie in haar advies de generieke schadevergoeding van € 3.000,00/ha niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De Adviescommissie heeft niet bezien in hoeverre de geconstateerde waardevermindering van de cultuurgronden al is verdisconteerd in de gekapitaliseerde inkomensvergoeding.

Het college heeft in het voorgaande aanknopingspunten kunnen vinden voor twijfel aan de juistheid van de adviezen van de Adviescommissie. Op grond hiervan heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat advies ingewonnen mocht worden bij een andere deskundige. Het inwinnen van advies bij Gloudemans was dan ook niet onzorgvuldig.

Over het contact tussen de advocaat (Van Ravels) en Gloudemans oordeelt de Afdeling als volgt:

Dat Van Ravels namens het college aan Gloudemans heeft gevraagd of deze een advies uit zou willen brengen en de adviesopdracht met Van Heesbeen heeft besproken, betreft het gebruikelijke contact tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer van een schadeadvies. Anders dan appelanten hebben aangevoerd, tast een dergelijk contact de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Gloudemans en van Van Heesbeen als adviseur niet aan.

Mocht de rechtbank de STAB inschakelen en uitgaan van de STAB-verslagen?
Gelet op de geschilpunten en aangezien een aantal beroepsgronden betrekking heeft op een verschil van inzicht van verschillende deskundigen mocht de rechtbank in beginsel de STAB benoemen als deskundige.

De STAB valt te beschouwen als een deskundige organisatie op het terrein van het omgevingsrecht. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de STAB over onvoldoende deskundigheid beschikte om in deze zaak als deskundige van de rechtbank op te treden. Dat zij niet beschikt over de specifieke deskundigheid van een taxateur, betekent niet dat zij de in het rapport van Gloudemans gehanteerde uitgangspunten en gebruikte methoden niet kon beoordelen.

De Afdeling oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de STAB-verslagen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gloudemans voor het land van morgen