Gloudemans Uitspraak - algemeen
15 juli 2020

ABRS – rekenmethode / normaal maatschappelijk risico

Appellante is eigenaar van een aantal percelen en heeft deze percelen in gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Bij aanvraagformulier van 11 juli 2016, door Rijkswaterstaat ontvangen op 25 juli 2016, heeft zij een verzoek om nadeelcompensatie ingediend, verband houdende met de peilopzet van de Maas en de vernatting van de percelen. Dit verzoek is afgewezen.

bekijk uitspraak

Appellante betoogt dat de minister heeft miskend dat de adviescommissie de verkeerde rekenmethode heeft toegepast bij het bepalen van het oorzakelijk verband tussen de peilopzet en de gestelde schade. Ter toelichting hiervan verwijst zij naar rapporten van DLV Advies van 21 november 2017 en Farmland Investment van 26 mei 2018. In het advies van 3 augustus 2018 heeft de adviescommissie gereageerd op de rapporten van DLV Advies en Farmland Investment. In het advies van 3 augustus 2018 heeft de adviescommissie gemotiveerd waarom de inhoud van deze rapporten niet afdoet aan de in de conceptadviezen getrokken conclusie over het oorzakelijk verband tussen de peilopzet en de gestelde schade. In het betoog is geen grond te vinden voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de peilopzet in de Maas tot een verhoging van het grondwaterpeil onder de percelen van 13 cm heeft geleid en dat, gelet op de schadeveroorzakende verhoging van het grondwaterpeil in juni 2016 met 36 cm, ongeveer 36 procent van de schade (13 gedeeld door 36) aan de peilopzet is toe te rekenen. Dat schade als gevolg van een hogere grondwaterstand niet lineair loopt met een grondwaterstijging, maar parabolisch, leidt niet tot een ander oordeel. In dit geval is die grondwaterstijging niet alleen een gevolg van de peilopzet, maar ook van de extreme neerslag in het stroomgebied van de Maas. In het advies van 3 augustus 2018 is vermeld dat de grondwaterspiegel in juni 2016 op of aan het maaiveld van de percelen stond en dat dit ook zonder peilopzet van de Maas het geval zou zijn geweest. Appellante is niet tekort gedaan met de conclusie van de adviescommissie dat 36 procent van de inkomensschade een gevolg is van de peilopzet. Het betoog faalt.

Appellante betoogt voorts dat de minister heeft miskend dat de DCF-methode op teveel aannames berust en dat de schadeberekening niet juist is. Ter toelichting hiervan verwijst zij naar het rapport van Farmland Investment van 26 mei 2018. Dat de adviescommissie, ten behoeve van de berekening van de gestelde inkomensschade, ook een andere taxatiemethode had kunnen toepassen, betekent niet dat de thans gevolgde methode in zijn algemeenheid onjuist is of in dit geval tot een onjuist resultaat heeft geleid. Dat die berekening als gevolg van het ontbreken van concrete gegevens onder meer berust op een aantal aannames, leidt niet tot een ander oordeel, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat die aannames niet redelijk of niet aanvaardbaar zijn. Daarnaast berust ook de door appellante bedoelde taxatiemethode van de waterschappen op aannames. Niet valt in te zien waarom die methode meer betrouwbaar zou zijn dan de toegepaste DCF-methode. Het betoog faalt.

Appellante betoogt verder dat de minister ten onrechte een aftrek wegens het normaal maatschappelijk risico ter hoogte van 4 procent van de waarde van de percelen heeft toegepast. Dit betoog kan appellante niet baten. De minister heeft de aftrek immers alleen toegepast op de resterende vermogensschade. Indien de minister, naar analogie van artikel 6.2, tweede lid, van de Wro, een drempel van 2 procent van die waarde had toegepast, zou de schade dus nog steeds niet boven die drempel uitstijgen.

Gloudemans voor het land van morgen