Gloudemans Uitspraak - algemeen
16 mei 2018

ABRS – Passieve en actieve risicoaanvaarding

Het risico op verwezenlijking van planologisch nadeel wordt geacht passief te zijn aanvaard als er voorzienbaarheid is en indien geen concrete pogingen zijn gedaan tot realisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zijn komen te vervallen, terwijl dit van een redelijk denkende en handelende eigenaar, vanaf de peildatum voor voorzienbaarheid, kon worden verlangd.

bekijk uitspraak

In dit kader overweegt de Afdeling het navolgende.
Tot deze uitspraak heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de bepaling in een bestemmingsplan dat het aantal woningen niet mag worden vermeerderd, niet in de weg stond aan de bouw van nieuwe woningen op afgesplitste percelen. Het college heeft dit in beroep en hoger beroep ook niet ontkend. Gezien dit standpunt van het college hoefde appellant uit de terinzagelegging van het conceptontwerpbestemmingsplan evenmin te begrijpen dat in het nieuwe bestemmingsplan de bouw van nieuwe woningen op afgesplitste percelen niet zou worden toegestaan. Voor hem bestond daarom geen aanleiding in de periode 31 mei 2012 – 21 maart 2013 pogingen te ondernemen om de voorheen bestaande woningbouwmogelijkheden op het perceel te benutten. Dat het college de voorzienbaarheid mede heeft gegrond op de ‘Stedelijke Programmering’ maakt dit niet anders, omdat dat beleidsstuk vóór het conceptontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd en het nieuwe bestemmingsplan daarvan een uitwerking vormt.

Naar aanleiding van incidenteel hoger beroep van het college stelt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een gedeelte van de planschade wegens actieve risicoaanvaarding voor rekening van appellant dient te blijven.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat niet valt in te zien dat de planologische wijzigingen waardoor eerst het aantal woningen op het perceel mocht worden vermeerderd en het bijgebouw voor bewoning mocht worden gebruikt, waarna deze mogelijkheden grotendeels zijn komen te vervallen, ten tijde van de koop van het perceel als risico van een nadelige planologische verandering kunnen worden aangemerkt. Deze planologische wijzigingen waren ten tijde van de koop in 1983 niet te voorzien. Niet in geschil is dat appellant voorafgaande aan de koop met de gemeente overleg heeft gevoerd over gebruik van het pand als woning en dat het college hem enkele dagen na de koop voor dat gebruik vergunning heeft verleend.

Gloudemans voor het land van morgen