Gloudemans Uitspraak - algemeen
2 oktober 2019

ABRS – normaal maatschappelijke ontwikkeling

In onderhavige kwestie is het verzoek van appellant om nadeelcompensatie vanwege de afsluiting van de dorpskern Langeweg voor doorgaand vrachtverkeer afgewezen. Appellant exploiteert een mest- en compostvervoerbedrijf aan de Langeweg en als gevolg van het verkeersbesluit kunnen haar vrachtwagens niet meer via de dorpskern de N285 bereiken. Appellant claimt omrijschade.

bekijk uitspraak

Volgens de SAOZ blijkt uit de door appellant overgelegde gegevens dat zij als gevolg van het verkeersbesluit per jaar € 21.076,00 aan extra kosten maakt. Deze schade valt evenwel volledig onder het normaal maatschappelijk risico. In dat kader heeft de SAOZ uiteengezet dat het verkeersbesluit als een normaal maatschappelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt en dat uit jurisprudentie van de Afdeling voortvloeit dat voor het normaal maatschappelijk risico een minimale drempel van 2% kan worden gehanteerd. Vervolgens heeft de SAOZ de brutowinst van appellant op drie verschillende manieren berekend. Nu de schade in alle drie de gevallen ruim onder de 2% blijft (te weten: 0,51%, 0,723% respectievelijk 0,96%), dient de geleden schade voor rekening van [wederpartij] te blijven, aldus de SAOZ. Appellant kan zich niet vinden in de gewijzigde motivering zoals neergelegd in het besluit van 3 juni 2019. Het verkeersbesluit is, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, met name genomen om de vrachtwagens van appellant uit de dorpskern van Langeweg te weren. Nu het besluit aldus tegen haar is gericht, betreft deze maatregel, die bovendien een permanent karakter heeft, geen normaal maatschappelijke ontwikkeling en dient de toepassing van een drempel achterwege te blijven, aldus appellant.

De Afdeling geeft aan dat als uitgangspunt geldt dat het treffen van een verkeersmaatregel als een normaal maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee eenieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van de daardoor getroffenen mogen worden gelaten. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AQ1051. Voor het oordeel dat in dit geval van dit uitgangspunt moet worden afgeweken, bestaat geen grond. In dit kader is van belang dat het verkeersbesluit niet alleen het vrachtverkeer van appellant door de dorpskern van Langeweg verbiedt, maar al het doorgaande vrachtverkeer. Dat het hier gaat om een verkeersmaatregel met een permanent karakter betekent evenmin dat geen drempel zou mogen worden toegepast. In dit geval heeft het college, in navolging van de SAOZ, voor de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico aansluiting gezocht bij de in artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) neergelegde ondergrens van 2% van het inkomen. In het betoog van appellant is geen grond te vinden voor het oordeel dat het college dat niet heeft mogen doen. In dit verband is van belang dat de afsluiting van de dorpskern voor doorgaand vrachtverkeer een met een oorzaak van planschade te vergelijken infrastructurele maatregel is, dat ook artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro berust op het algemene rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten en dat de aard van de schade overeenkomstig is. Daar komt bij dat de 2%-drempel die is neergelegd in artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro een minimum forfait is dat altijd geldt, ook als de schadeveroorzakende ontwikkeling niet als normaal kan worden beschouwd. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4034 en 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:336.
Nu het door de SAOZ vastgestelde schadebedrag, het minimum forfait van 2% niet overschrijdt, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Gloudemans voor het land van morgen