Gloudemans Uitspraak - algemeen
17 februari 2022

ABRS – normaal maatschappelijk risico

Appellant is sinds 9 februari 1984 eigenaar van een woning te Rotterdam. Op 15 maart 2018 heef hij bij de minister een verzoek ingediend om vergoeding van de schade (waardevermindering van de woning) die hij heeft geleden als gevolg van het Tracébesluit A16 Rotterdam van 29 juni 2016. Het besluit voorziet onder meer in de aanleg en ingebruikname van de afrit van de A16 bij de Terbregseweg.

bekijk uitspraak

De minister heeft de aanvraag behandeld met toepassing van de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 en heeft een commissie bestaande uit Te Rijdt ingesteld. Te Rijdt heeft zich laten bijstaan door taxateur Leonard. De commissie komt tot een waardevermindering van € 25.000,00 (van € 445.000,00 naar € 420.000,00). Het normaal maatschappelijk risico wordt door de commissie op 3% gesteld omdat het knooppunt Terbregseplein als zodanig al bestond en de aanpassing daarvan als een normaal maatschappelijke ontwikkeling kan worden gezien. De nieuwe afrit paste echter niet in de ruimtelijke structuur van de omgeving en het ruimtelijk beleid en bevindt zich op zeer korte afstand van de woning van appellant (60 meter).

Na aftrek van het normaal maatschappelijk risico blijft € 11.650,00 als schadevergoeding over.

Appellant is van mening dat een hogere schadevergoeding had moeten worden toegekend.

Taxatie

Appellant is het niet eens met de hoogte van de waardevermindering van de woning . De Afdeling oordeelt dat de taxatie aan het besluit ten grondslag kan worden gelegd en overweegt:
In het betoog van appellant is, gelet op het onder 6 en 7 vermelde toetsingskader, geen grond te vinden voor het oordeel dat het college de taxatie van Leonard niet in redelijkheid aan de besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Dat tussen de minister en appellant een verschil van inzicht bestaat over de omvang van de schade, brengt niet met zich dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat de taxatie onzorgvuldig of onvolledig is geweest, dan wel dat de minister de omvang van de schade heeft onderschat.

Normaal maatschappelijk risico

Appellant kan zich niet verenigen met een normaal maatschappelijk risico van 3% omdat de zeer algemene stelling dat een snelweg nu eenmaal vroeg of laat wordt aangepast, daarvoor niet toereikend is. Ook de in dat verband gemaakte vergelijking met Schiphol gaat mank, omdat dat vliegveld uniek is en bovendien structureel aan veel verandering onderhavig is.

Volgens vaste jurisprudentie zijn de maatstaven voor tegemoetkoming in planschade, als bedoeld in artikel 6.1 Wro van overeenkomstige toepassing op een verzoek om schadevergoeding krachtens artikel 22 van de Tracéwet (zie onder meer de uitspraak van 18 oktober 2017,ECLI:NL:RVS:2017:2805).

De Afdeling overweegt onder meer:
Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de hoogte van de drempel primair wordt bepaald door het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre de desbetreffende planologische ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, met dien verstande dat, gelet op artikel 6.2, tweede lid, aanhef onder b, van de Wro, de drempel bij indirecte planschade minstens 2 procent van de waarde van de onroerende zaak is. Voor het antwoord op voormelde vraag is in ieder geval van belang of en zo ja, in hoeverre de planologische ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past.

In het besluit van 20 juli 2020, gelezen in samenhang met het besluit van 22 juli 2019 en het daarin ingelaste advies van Te Rijdt, is vermeld dat de nieuwe afrit van de A16 bij de Terbregseweg niet paste in het ruimtelijke beleid. Verder heeft de minister zich in dat besluit niet op het standpunt gesteld dat de planologische ontwikkeling naar haar aard en omvang in het geheel binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving paste. Daarvan uitgaande, heeft de minister, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2402), onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat de omvang van het normaal maatschappelijk risico hoger is dan 2 procent van de waarde van de woning.

De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en stelt het normaal maatschappelijk risico op 2% en kent aan appellant een schadevergoeding van € 16.100,00 toe.

Gloudemans voor het land van morgen