Gloudemans Uitspraak - algemeen
1 februari 2023

ABRS – Geluid

Onderhavige uitspraak betreft een uitspraak inzake een hoger beroep door het college. Aanvrager is eigenaar van een woning en heeft verzocht om tegemoetkoming in planschade als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan als gevolg waarvan sprake is van een forse toename van het verkeer nabij de woning.

Het college is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank waarin is bepaald dat het standpunt dat aanvrager van de nieuwe verkeersbestemming geen planologisch nadeel ondervindt onvoldoende is gemotiveerd met de adviezen van de adviseur. Het college voert aan dat in de adviezen terecht is vermeld dat de planologische functie van de weg niet is veranderd en de adviseur terecht heeft volstaan met een globale beschrijving van de te verwachten geluidhinder. Anders dan het college betoogt is de Afdeling van oordeel dat de planologische functie ter plaatse in het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het oude bestemmingsplan is veranderd. Op grond van het oude planologische regime waren de gronden mede bestemd voor “buurt en woonstraten” terwijl de gronden onder het nieuwe bestemmingsplan mede zijn bestemd voor “een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van doorgaand verkeer”. Naar oordeel van de Afdeling vormen deze bestemmingswijzigingen een relevante planologische verandering. Anders dan voorheen is de weg nu namelijk uitdrukkelijk mede bestemd voor doorgaand verkeer dat niet afkomstig is uit aangrenzende woon- en werkgebieden. Aannemelijk is dan ook dat deze wegen in het nieuwe bestemmingsplan zijn bestemd voor een grotere verkeersintensiteit. Tevens merkt de Afdeling op dat in geval van het ontbreken van verkeersgegevens dit niet inhoudt dat in het kader van een planschadeprocedure geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar de maximale verkeersintensiteit op de weg onder het oude planologische regime en een reële prognose van de maximale verkeersintensiteit op deze weg onder het nieuwe planologische regime. In dat geval kan niet met een globale beschrijving worden volstaan. Er is ten onrechte niet onderzocht of de nieuwe verkeersbestemming leidt tot een hogere verkeersintensiteit en of aanvrager hierdoor planschade zal leiden. Het hoger beroep van het college is ongegrond.

Na uitspraak van de rechtbank heeft het college het bezwaar bij besluit van 18 november 2021 opnieuw ongegrond verklaard. Het besluit van 18 november 2021 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Aanvrager betoogt dat het college met het nieuwe besluit het eerder vastgestelde gebrek niet heeft hersteld en dat in het nieuwe besluit opnieuw wordt uitgegaan van een onjuiste planvergelijking. De Afdeling overweegt dat de adviseur opnieuw ten onrechte is uitgegaan van het uitgangspunt dat een reële prognose van het gebruik van de verkeersbestemmingen afhankelijk is van de uitwerking van de andere uit te werken bestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan. De planvergelijking heeft dan ook dezelfde gebreken als de planvergelijking in de eerdere adviezen. Het college merkt in dat geval nog op dat de adviseur heeft geconcludeerd dat er als gevolg van het nieuwe planologische regime sprake is van een toename van de geluidsbelasting van maximaal 3 dB. Hierbij heeft de adviseur verwezen naar een eerder advies van de StAB in een andere zaak waarin is vermeld dat een toename van de geluidsbelasting van minder dan 5 dB niet leidt tot een planologisch nadeel. De Afdeling volgt dit uitgangspunt niet. Op grond van een StAB-verslag in een andere zaak mag niet de conclusie worden getrokken dat in dit geval geen sprake is van een planologisch nadeel. De Afdeling overweegt dat het college met het besluit van 18 november 2021 niet heeft voldaan aan de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling acht het van rechtswege ontstane beroep gegrond en geeft het college de opdracht om binnen 18 weken een nieuw besluit te nemen. Gezien het verloop van de procedure acht de Afdeling het voor de hand te liggen dat het college hierbij kiest voor een advies van een andere adviseur dan de eerder gevraagde adviseur.

Bekijk uitspraak

Gloudemans voor het land van morgen