Gloudemans Uitspraak - algemeen
5 april 2023

ABRS – Complexbenadering

Appellant is sinds 10 december 1999 eigenaar van het perceel. Op grond van het planologische regime van 1997 had het perceel een uit te werken bestemming voor bedrijfsdoeleinden. Onder het in 2008 vastgestelde nieuwe bestemmingsplan had het perceel voor een deel een bestemming voor groendoeleinden, verkeersdoeleinden en een uit te werken bestemming voor bedrijfsdoeleinden. Appellant stelt schade te hebben geleden als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan. Partijen zijn verdeeld over de waarde van het perceel in de oude situatie.

Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de complexwaarde onvoldoende recht doet aan de maatstaf van de prijs die een redelijk denkend en handelend koper voor het perceel zou hebben geboden op basis van het oude planologische regime.

De Afdeling overweegt dat artikel 40d van de Onteigeningswet niet van toepassing is. In de Wro is ook niet bepaald dat planschade wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 40d van de Onteigeningswet. Bij het bepalen van de waarde van een onroerende zaak onder het oude planologische regime is in een planschadegeschil maatgevend welke prijs een redelijk denkend en handelend koper op de peildatum voor deze onroerende zaak zou hebben geboden. Gelet daarop valt, zonder nadere toelichting, niet in te zien dat de uit de eigen aard van het onteigeningsrecht voortvloeiende correcties op de werkelijke waarde, als bedoeld in de artikelen 40c tot en met 40f van de Onteigeningswet, in dit geval bij de begroting van de omvang van de geleden planschade per de daarvoor relevante peildatum zou moeten worden toegepast. Niet valt in te zien dat een redelijk denkend en handelend koper in dit geval op de peildatum voor gronden met een lucratieve uit te werken bestemming voor bedrijfsdoeleinden dezelfde prijs zou betalen als voor gronden met een niet-lucratieve bestemming voor groendoeleinden.

Het vorenstaande laat volgens de Afdeling onverlet dat bij de taxatie van een perceel in het kader van de begroting van de planschade onder omstandigheden kan meewegen dat dit perceel op de peildatum nog niet of niet geheel technisch bouwrijp is en dat de (toekomstige) daadwerkelijke rendabele exploitatie ervan mede afhankelijk zal zijn van voorzieningen van openbaar nut die, deels op andere percelen, nog moet worden aangelegd. In dat geval zal de taxateur dat echter op andere wijze tot uitdrukking moeten laten komen in de taxatie van de werkelijke waarde, als onderdeel van een planschadetaxatie, dan door de enkele verwijzing naar de onteigeningsrechtelijke complexbenadering.

Bekijk uitspraak

Gloudemans voor het land van morgen