Gloudemans Uitspraak - algemeen
9 juni 2021

ABRS – causaal verband

Bij besluit heeft het Waterschap Aa en Maas het verzoek om nadeelcompensatie van appellante afgewezen wegens het ontbreken van een causaal verband. Appellante exploiteert een varkensfokkerij. Zware regenval heeft geleid tot wateroverlast op enkele agrarische percelen van appellante. De schade in de vorm van een verminderde opbrengst van maïs- en bietengewassen bedraagt € 7.500,00 exclusief btw. Appellante stelt dat achterstallig onderhoud, onvoldoende afvoercapaciteit van de watergangen en het peilbeheer oorzaken zijn van de overstroming en wateroverlast op de percelen.

bekijk uitspraak

Nu appellante stelt dat de schade is veroorzaakt door het niet tijdig baggeren en maaien van de Oeffeltse Raam, moet worden bezien of het maai- en baggerregime in het nadeel van appellante is gewijzigd. Zo ja, dan moet worden bezien of appellante door deze wijziging, in verband met de zware regenval in mei 2012, vernattingsschade heeft geleden. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is bij toepassing van artikel 7.14 van de Waterwet voor het causaal verband niet van belang of het waterschap zodanig minimaal onderhoud heeft gepleegd en beheer heeft gevoerd, dat daardoor na de hevige regenval de schade aan het perceel heeft kunnen ontstaan.
Het betoog dat het beleid in zijn nadeel is gewijzigd, omdat voorheen in het voorjaar en het najaar werd gemaaid en thans in beginsel alleen in het najaar, treft geen doel. Appellante heeft te weinig aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat het beleid en de uitvoering daarvan in zijn nadeel zijn gewijzigd. Ook heeft hij onvoldoende gesteld over de inhoud van deze wijziging en het tijdstip waarop deze wijziging zou zijn ingetreden. Voor zover appellante stelt dat agrariërs in het gebied vóór 2012 al enige jaren over toenemende wateroverlast hebben geklaagd, is dit niet voldoende ter onderbouwing van deze stelling. Dat geldt ook voor zijn stelling dat, uit een e mail van 28 mei 2012 blijkt dat grond van een andere eigenaar drie achtereenvolgende jaren is overstroomd.
Bovendien heeft appellante onvoldoende aangevoerd om het oorzakelijk verband tussen het beweerdelijk gewijzigd maai- en onderhoudsbeleid en de gewasschade aan te nemen. Appellante maakt een vergelijking tussen de situatie waarin hij feitelijk terecht gekomen is door het beleid dat in het najaar wordt gebaggerd en gemaaid, en de situatie waarin ook in het voorjaar zou worden gebaggerd en gemaaid. Dat is echter niet de juiste vergelijking voor de vaststelling van het causaal verband. Om het causaal verband vast te stellen moet in plaats daarvan een vergelijking worden gemaakt tussen de feitelijke situatie waarin appellante door de zware regenval is terechtgekomen en de hypothetische situatie waarin hij zou hebben verkeerd indien de gestelde beleidswijziging niet zou hebben plaatsgevonden. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schade door de extreme regenval op 23 en 24 mei 2012 zonder de beweerde beleidswijziging zou zijn uitgebleven. Hierbij is van belang dat de bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade en het causaal verband met de gestelde oorzaak van de schade op de aanvrager rust. De slotsom is dat het dagelijks bestuur de aanvraag om nadeelcompensatie terecht heeft afgewezen, omdat de schade niet het gevolg is van de rechtmatige uitoefening van beheerstaken.

Gloudemans voor het land van morgen