Gloudemans Uitspraak - algemeen
2 augustus 2023

ABRS – Aanvraag te laat ingediend

Bij besluit van 28 augustus 2009 is een rijksinpassingsplan vastgesteld, dat voorziet in de aanleg van een nieuwe 380 kiloVolt hoogspanningsverbinding van ongeveer 20 km.

Het bedrijvenschap heeft bij brief van 14 december 2015 een aanvraag om tegemoetkoming in planschade ingediend. In de brief is vermeld dat de schade wordt veroorzaakt door het rijksinpassingsplan. De aanvraag is onderbouwd met een schadeloosstellingsrapport, waarin wordt vermeld dat het bedrijvenschap eigenaar is van acht percelen waar de hoogspanningsverbinding overheen loopt.

Per brief van 30 september 2016 heeft het bedrijvenschap een zienswijze naar aanleiding van het conceptadvies ingediend. In de zienswijze is vermeld dat het bedrijvenschap ook eigenaar is van zeven andere percelen, waarvan de waarde ook is aangetast doordat deze in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding zijn gelegen.

Voor zover de zienswijze betrekking heeft op de zeven (andere) percelen heeft de minister de zienswijze beschouwd als een nieuwe aanvraag, welke te laat is ingediend en daarom wordt afgewezen.

Het bedrijvenschap betoogt dat ten onrechte is overwogen dat de nieuwe aanvraag buiten de in artikel 6.1, vierde lid, van de Wro gestelde termijn is ingediend. Uit de wet volgt dat deze termijn gaat lopen na het onherroepelijk worden van het rijksinpassingsplan en niet na het ingaan van de rechtsgevolgen ervan. Verder was op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland vermeld dat het rijksinpassingsplan op 18 augustus 2012 in werking is getreden en op 19 oktober 2012 onherroepelijk is geworden. Het bedrijvenschap mag op deze informatie vertrouwen.

De Afdeling overweegt dat in de uitspraak van 29 december 2010 is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot het vaststellen van het rijksinpassingsplan, met uitzondering van de plangrens, en de rechtsgevolgen van de vergunningen en ontheffing in stand kunnen blijven. Uit de overwegingen met betrekking tot de plangrens valt niet af te leiden dat die overwegingen ook van betekenis zijn voor de percelen van het bedrijvenschap. Verder is voor het oordeel dat de vijfjaarstermijn op 29 december 2010 is aangevangen niet vereist dat het rijksinpassingsplan op die dag in zijn geheel onherroepelijk is geworden. Dat de minister een herziening van het rijksinpassingsplan heeft vastgesteld, is niet van belang. De gestelde schade wordt niet veroorzaakt door de herziening. Verder komt aan de mededeling op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland niet de betekenis toe die het bedrijvenschap daaraan hecht. Het bedrijvenschap was partij in het geschil dat heeft geleid tot de uitspraak van 29 december 2019, zodat het bedrijvenschap wist of redelijkerwijs kon weten dat die mededeling niet juist was.

Bekijk uitspraak

Gloudemans voor het land van morgen